€ 30 miljoen steun voor aanpassingen visserijbranche Strandweer.nu
Noordzee 14.05.2023 - Voor bedrijven aan wal die aan visserij zijn gerelateerd en voor gemeenschappen die worden geraakt door de ingrijpende veranderingen in de Noordzeevisserij is € 30 miljoen uitgetrokken door het kabinet.
Het aantal schepen van de kottervloot neemt af en nieuwe, duurzamere visserijvormen komen juist op. Dit heeft ook gevolgen aan wal. Met de financiële bijdrage kunnen ketenbedrijven, zoals visafslagen en -verwerkers, scheepwerven en visserijcoöperaties, zich aanpassen. Ook komt er aandacht voor behoud van de identiteit en werkgelegenheid in gemeenschappen waar families al generaties aan de visserij zijn verbonden.
De aankondiging van de steunmaatregel staat in de Verzamelbrief Visserij die minister Adema vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Bij de brief zitten ook studies die deel uitmaken van een sociaal-economische impactanalyse naar de relatie tussen de visserij op zee en de keten aan de wal. De onderzoeken zijn uitgevoerd door Wageningen Economic Research (WEcR) in opdracht van het ministerie van LNV. Ze beschrijven voor het eerst hoe de visserij op zee samenhangt met de keten en gemeenschappen aan de wal. De 30 miljoen euro die minister Adema beschikbaar stelt, komt uit de 199 miljoen euro die het kabinet eerder al reserveerde in het Klimaatfonds, vanwege de gevolgen van nieuwe windparken op zee voor de visserijsector.
De krimp van de kottervloot is het gevolg van een opeenstapeling van ontwikkelingen, zoals hoge brandstofprijzen, het pulsverbod(na lobby van de Fransen red.), de Brexit, het beperken van bodemberoerende visserij in natuurgebieden op zee en de aanleg van windparken. Een groot aantal vissers heeft zich aangemeld voor de saneringsregeling, die is opengesteld voor vissers die door de Brexit visquota zijn kwijtgeraakt.
Omvang visserijketen
De impactanalyse van WEcR over de visserijketen aan wal laat zien dat in 2021 314 visserijbedrijven deels afhankelijk waren van de Noordzeevisserij. Gezamenlijk behaalden zij een omzet van 5,8 miljard euro, waarvan 2,9 miljard euro direct was toe te wijzen aan Noordzeevis. De bedrijven boden aan 12.600 personen werk (8150 fte). Daarmee is de sociaal-economische omvang van de Noordzeevisserij aan wal een stuk groter dan die van de vloot zelf. Ter vergelijking, de Noordzeevisserij was in 2021 goed voor 344 miljoen euro en telde zo’n 1.800 opvarenden.
Uit gesprekken met de sector blijkt dat men vreest dat verdere krimp van de visserijvloot naast het verlies van bedrijvigheid en werkgelegenheid ook kan leiden tot het verdwijnen van specialistische vakkennis, zoals het verwerken van Noordzeevis en onderhoud van kotters. Ook de afslagen merken dat de aanvoer kleiner wordt. Gemeenschappen met havens voor grotere kotters die vissen op platvis, zoals tong en schol, worden het meest geraakt. Dit zijn bijvoorbeeld IJmuiden, Urk, Kop van Noord-Holland en Zuidwest-Nederland. Het zijn met name de grotere platviskotters die worden gesaneerd, vanwege de reeks markt- en beleidsontwikkelingen.
Kansen visketen Toch zijn er ook kansen voor de visketen. Zo heeft de opkomst van de flyshoottechniek ervoor gezorgd dat afname van aanvoer op visafslagen enigszins is gecompenseerd en er meer vraag is naar nieuwbouwschepen. Visverwerkers zoeken naar nieuwe verdienmodellen. Veel zijn al uitgeweken naar geïmporteerde vis. Een andere mogelijkheid is volgens de onderzoekers dat zij zich richten op de verwerking van viskoppen, -graten en andere delen van de vis in voedingssupplementen, zoals gezonde sportdrankjes, visolie en omega-3 capsules. De onderzoekers van WEcR benadrukken verder dat er bij nationale en Europese beleidsbeslissingen aandacht moet zijn voor toekomstperspectief van de keten, zodat bedrijven langjarige bedrijfsplannen kunnen ontwikkelingen voor investeringen en innovaties.
Voor de besteding van de 30 miljoen euro die minister Adema beschikbaar stelt, maakt het Bestuurlijk Platform Visserij (BPV) van gemeenten en provincies een Visserij-ontwikkelplan. Het plan beschrijft per regio de maatregelen en hoeveel daar financieel voor nodig is. Op basis daarvan besluit de minister hoe de bijdrage wordt ingezet. Dat zal maximaal de helft zijn. De verwachting is dat de regio’s in de eerste helft van 2024 aan de slag kunnen met de uitvoering van het ontwikkelplan.
Plaats een reactie